Jaargang 2008

Het is Frederiks bedoeling om de diplomatieke onderhandelingen die hij in zijn Masterproef heeft behandeld (van de 371 bladzijden gaan er uiteindelijk toch zeker de helft daarover en niet over militaire geschiedenis), te plaatsen in het algemene politieke en uiteraard juridische kader van de oorlogen van Lodewijk XIV. Traditioneel krijgen de gesprekken die Lodewijks gezanten Mesnager (een handelaar uit Rouen) en Helvétius (die als arts tussen de Republiek en Parijs pendelt) voeren met de Staatse onderhandelaars Arent IX Van Duivenvoorde en Bruno Van Der Dussen niet veel aandacht, omdat ze niet tot een verdrag hebben geleid. Frederik wil aantonen dat de basis waarop de Fransen tot een verdrag willen komen dezelfde is als die bij het Verdrag van Utrecht (1713) dat de Successieoorlog beëindigt én dat de verschuiving in het diplomatieke personeel en de behandelde themata tekenen zijn van een verandering in het internationale systeem: als absolute vorsten in dialoog moeten gaan met elkaar, of andere actoren, wordt het traditionele vorstenrecht ("La Société des Princes") geruisloos voorbijgestoken door het nieuwe verdragenrecht.

De Verenigde Staten van Amerika hebben de oudste en meest invloedrijke grondwet ter wereld. Als één der eersten realiseerden de Amerikaanse 'founding fathers' ook een systeem van scheiding der machten met wederzijdse 'checks and balances'. De gebondenheid van elk overheidsorgaan aan het recht en het respect voor de individuele vrijheden, kortom 'the rule of law', worden hoog in het vaandel gedragen. Anderzijds staan de States vandaag niet altijd onverkort in een positief daglicht. Zo vond het Hooggerechtshof heel onlangs nog de doodstraf door middel van een dodelijke injectie geen inbreuk op het constitutionele verbod van 'cruel and unusual punishments'; abortus is een politiek en judicieel fel bevochten twistpunt; Guantanamo Bay roept kritische bedenkingen op, etc. Kan de meer dan tweehonderd jaar oude Grondwet vandaag nog voldoende antwoord bieden op deze vragen? De discussies over de statische dan wel dynamische interpretatie van de Grondwet laaien geregeld hoog op.

Professor Meyerson publiceerde vorige maand het boek Liberty's Blueprint, een analyse van de Federalist Papers, krantenartikelen van de hand van Alexander Hamilton, James Madison en John Jay, die gepubliceerd werden met het oog op de aanvaarding van de Grondwet. Hun visies, hun 'original intent', kunnen, aldus Meyerson, vandaag nog steeds inspirerend werken voor tal van controversiële onderwerpen.

Tijdens zijn lezing loste professor Meyerson de verwachtingen van het publiek ruimschoots. Op een bijzonder vlotte en energieke manier wist hij het publiek tijdens een kort maar krachtig betoog te overtuigen van het belang van de studie van de opinies van de eigentijdse auteurs van de Amerikaanse Grondwet voor een beter historisch begrip van dit document.

Bij wijze van voorbeeld kan gewezen worden op de scherpe inzichten van Madison, die begreep dat het eigen is aan de mens om steeds meer macht te willen verwerven (= universal truth) en dat deze machtshonger dus moest ingeperkt worden via een ingewikkeld systeem van checks and balances, waarbij de drie machten elkaar op verschillende manieren in evenwicht konden houden.

Na de lezing was er nog ruimte voor discussie, waarbij de talrijk opgekomen aanwezigen de Amerikaanse gastprofessor het vuur aan de schenen legden.

Om dit vuur te blussen, was nadien mogelijkheid tot het nuttigen van een lekker drankje in de oude kloostergang, uitvalsbasis van onze rechtshistorische stoottroepen. De receptie werd vriendelijk aangeboden door professor Bocken, als directeur van de dienst Internationale Betrekkingen van onze faculteit.

Voor enkele sfeerimpressies kunt u HIER terecht.

  • Dimitri Roden: Streng maar rechtvaardig? De Duitse krijgsraden in bezet België en Noord-Frankrijk (1940-1944)(14 april 2008)

In een bijzonder boeiende voordracht bracht Dimitri Roden een overzicht van zijn onderzoek naar de Duitse krijgsraden in bezet België en Noord-Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Hierbij had hij eerst aandacht voor de Belgische bezettingscontext en de Duitse basiswetgeving, waarna hij oa met gebruik van organigrammen de verschillende instanties en procedures op een heldere, overzichtelijke manier kon duiden.

In een tweede instantie besprak hij dan het hele proces van aanhouding tot en met strafuitvoering, uitvoerig doorspekt met praktijkvoorbeelden.

Hier is duidelijk een jonge, gedreven onderzoeker aan het werk, wiens enthousiasme in combinatie met het rijke bronnenmateriaal reeds op korte tijd ongelooflijke resultaten opgeleverd heeft en schitterende perspectieven biedt op een mooie rechtshistorische studie!

  • Ophelia Ongena: De geschiedenis van de SERV en het sociaal economisch overleg in Vlaanderen (1945-2010)(31 maart 2008)

Ophelia Ongena bestudeert sinds anderhalf jaar de geschiedenis van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen, afgekort SERV, waarbij zij de invloed van het proces van regionalisering nagaat op de institutionalisering van het sociaal economisch overleg.

In haar onderzoek onderscheidt zij zes onderzoeksclusters:

- een organisatorische evolutieschets van de SERV

- een reconstructie van de persoonlijke netwerken

- de invulling van het concept 'sociaal overleg'

- het ontstaan en de evolutie van het concept 'Vlaamse Economische ruimte'

- de sociale partners en hun invloed op de politieke besluitvorming

- de SERV en zijn voorlopers in vergelijkend perspectief.

Haar chronologisch tijdskader beslaat de periode 1945 tot 2001.

Voor meer informatie zal de geïnteresseerde nog anderhalf jaar geduld moeten uitoefenen, want dat is de looptijd nog van het onderzoek.

In afwachting kunt U terecht voor meer informatie over de instelling op: http://www.serv.be

  • Igor Filippov: Aspects of Russian legal history in the 20th Century (17 maart 2008)

In zijn boeiende lezing besprak professor Filippov, die geschiedenis doceert aan de Moscow State University, vanuit een insiderperspectief enkele aspecten van de Russische rechtsgeschiedenis in de 20ste eeuw.

Zo beschreef hij de geschiedenis van de instellingen waar rechtsgeschiedenis bedreven werd, van de eerste universiteiten tot en met de hedendaagse hogescholen en academies.

Een andere belangrijk aspect betrof de omwentelingen die het Russisch recht doorgemaakt heeft, waarbij hij stelde dat het Russisch recht steeds continentaal recht gebleven is, dat erg gelijkend was op het Westerse recht, zelfs in de periode van het communisme.

De gelijkenissen tussen het Russisch recht en het westers recht kunnen ten eerste verklaard worden door gemeenschappelijke bronnen (Romeins en canoniek recht) en een diepgaande beïnvloeding van het Russisch recht door het westers recht, in de periode voor de revolutie.

In de communistische periode bleven bovendien de belangrijkste kenmerken van het recht bestaan. Bij vergelijking met een handboek over contractenrecht uit de jaren '30 met een vroeger of hedendaags exemplaar, vallen in de eerste plaats de grote gelijkenissen op.

Weliswaar waren er ook verschillen, zoals het ontbreken van het private eigendomsbegrip, maar deze verschillen mogen niet overschat worden. Immers bestond er in de praktijk wel private eigendom. Dit verklaart overigens waarom het kapitalistisch systeem (met het privaat eigendomsrecht) zo snel kon ingevoerd worden na het ineenstorten van het sovjetregime.

Iedereen die ooit een basiscursus internationaal recht volgde, heeft gehoord over de Internationale Vredesconferenties die in 1899 en in 1907 in Den Haag plaatsvonden. Dat er ook een derde Vredesconferentie werd gehouden in 1915 is echter verdwenen in de vergeetput van de geschiedenis.

Deze Vredesconferentie werd georganiseerd door de internationale vrouwenbeweging in 1915 waardoor de oorlog uiteraard het meeste dringende probleem vormde. Het revolutionaire was echter dat deze "politiek onmondige" groep daarenboven concrete voorstellen deed voor een nieuw, vooruitstrevend internationaal rechtssysteem. Bepaalde grondvesten van het toenmalige internationaal recht (bv. het accepteren van oorlog als een 'option of last resort') werden radicaal afgewezen en er werd gepleit voor een veel uitgebreider internationaal recht. Ongewoon was ook de nadruk die gelegd werd op een degelijk onderwijssysteem voor alle kinderen, dat de waarden van het international recht moest bijbrengen.

Deze voorstellen voor een "nieuw internationaal recht" behandelden een wijde waaier van onderwerpen. De basiseis was een algemeen verbod op oorlogsgeweld, i.h.b tegen vrouwen, een eis die veel verder ging dan wat er op de officiële vredesconferenties was voorgesteld. De vijf "Principes voor een Permanente Vrede" waren ten eerste, respect voor nationaliteit, territorium en zelfbeschikkingsrecht. Ten tweede, hechtten ze veel belang aan vreedzame oplossing van geschillen door arbitrage en conciliatie, terwijl ten derde, de implementatie van internationale regels ondersteund moest worden door inter-statelijke sociale, morele en economische druk. Het vierde principe plaatste buitenlandse politiek onder democratische controle en ten laatste, eiste men gelijke politieke rechten voor vrouwen, niet alleen d.m.v. passief stemrecht, maar ook d.m.v. van een gelijke vertegenwoordiging op alle bestuursniveaus.

Ze pleitten voor de oprichting van een "Society of Nations", zijnde een internationale conferentie ter verdediging van de belangen van de supermachten en van de kleinere staten en ontwikkelingslanden, een algemeen internationaal gerechtshof plus een apart gerechtshof voor economische geschillen. Ze ijverden voor universele ontwapening in afwachting waarvan wapenvervaardiging en -handel enkel in overheidshanden was. Economisch gezien moest er een systeem van vrije handel en scheepvaart komen en alle handelsroutes moesten geopend worden tegen gelijke voorwaarden voor iedereen ongeacht nationaliteit. Investeerders werden aangemaand hun geschillen te regelen buiten het traditionele systeem van 'diplomatic protection' van de staat.

Het grootste verschil met de Vredesconferenties van 1899 en 1907 is de nieuwe invalshoek. Voorheen was het vooral een zaak om zich in te dekken tegen oorlog die men onvermijdelijk achtte, terwijl de Conferentie van 1915 van een veel groter geloof in de maakbaarheid van een goed functionerend internationaal systeem getuigt. Wanneer men vandaag vaststelt dat veel van deze ideeên (onlangs) verwezenlijkt werden, kan men niet anders dan besluiten dat deze Conferentie haar tijd ver vooruit was en dat de voorstellen die (nog?) niet geïmplementeerd zijn, ook nu nog relevante oplossingen bieden voor problemen in het hedendaagse internationaal recht.