Jaargang 2012

  • 15 Oktober 2012 - Gentse Rechtshistorische Causerie Explaining the great litigation decline. Social change and changing litigation patterns in early modern Europe (Gent)

Op maandag 15 oktober 2012 gaf Griet Vermeesch een rechtshistorische causerie met als titel "Explaining the great litigation decline. Social change and changing litigation patterns in early modern Europe". Waarover ging het? Europese historici ontwaarden een intrigerend patroon in het aantal juridische geschillen doorheen de tijd. Tijdens de lange zestiende eeuw kregen Europese rechtbanken op verschillende institutionele niveaus te maken met een enorme toename van rechtszaken, of zo u wil een 'juridische revolutie', terwijl er een duidelijke afname van het aantal geschillen was in de loop van de zeventiende eeuw. Tot nu toe heeft geen enkele historicus een overtuigende verklaring gevonden voor deze opvallende daling. Vermeesch voert de hypothese dat de diepgaande verarming van de middenklasse tijdens de vroegmoderne tijd centraal staat om het verschil te verklaren.

Over de spreker:
Griet Vermeesch studeerde geschiedenis van de nieuwe tijd aan de Vrije Universiteit Brussel. Daarna werkte zij gedurende vier jaar aan de Universiteit van Amsterdam aan een doctoraat over Oorlog, steden en staatsvorming. De grenssteden Gorinchem en Doesburg tijdens de geboorte-eeuw van de Republiek (ca. 1570-1680). Sindsdien werkte ze aan de Universiteit Leiden en – sinds september 2007 – aan de Vrije Universiteit Brussel over vroegmoderne stadsgeschiedenis van de Lage Landen. Zo bestudeerde ze aspecten van regulering, zoals onder andere de relatie tussen stad en staat, wetgeving op verzoek en het functioneren van stedelijke administraties. Momenteel werkt ze binnen de onderzoeksgroep HOST als postdoctoraal onderzoeker van het FWO op een project over 'Toegang tot de rechtspraak. Stedelijke rechtelijke procedures en het gebruik van de pro deo procedure in civiele rechtspraak in de Nederlanden, 16de tot 18de eeuw'.

  • 15 Juni 2012 - Dr. Frédéric Audren: 'Qu'est-ce que la culture juridique dans la France du XIXe siècle?' (Gent)

Op vrijdagnamiddag 15 juni om 16u00 (in de vergaderzaal van de Vakgroep Grondslagen van het Recht aan de Universiteitstraat 4) ging een nieuwe rechtshistorische causerie van het Gentse Instituut voor Rechtsgeschiedenis door.
Gast was Frédéric AUDREN. Dr. Audren is 'chargé de recherche' bij het CNRS en het Centre d'Etudes européennes. Hij is associate professor aan de Ecole de droit van Sciences-Po in Parijs, maar hij doceerde ook al rechtsgeschiedenis en rechtssociologie aan respectievelijk Paris I en II en Paris Ouest La Défense. In 2005 kreeg hij de Jean Bart prijs van de rechtsfaculteit van Dijon voor zijn doctoraatsthesis over de ralaties tussen de juristen en de sociale wetenschappen. Rode draad door zijn onderzoek is 'une approche sociale et intellectuelle de l'histoire du droit et de la science juridique contemporaine'.
Op 15 juni bracht hij een rondetafelgesprek op gang met een uiteenzetting over: "Qu'est-ce que la culture juridique dans la France du XIXe siècle?".

  • 24 mei 2012 - dra. Marlies Eggermont 'De aansprakelijkheid van de vroedvrouw' (Gent)

Op donderdag 24 mei 2012 deed dra. Marlies Eggermont, verbonden aan de vakgroep Grondslagen en Geschiedenis van het Recht (UGent) haar onderzoek 'De aansprakelijkheid van de vroedvrouw' uit de doeken.

  • Drs. Frederik Dhondt - “Le droit contre l’empire”: anti-hegemonisch discours tussen Europese staten, 18de eeuw en post-1945

Wanneer? 28 februari 2012 om 16 uur.
Waar? Facultaire Raadzaal, Volderstraat 3, Gent.

Deze causerie omvat het theoretische en methodologische deel van lopend comparatief doctoraatsonderzoek, dat de ambitie heeft om diplomatiek-juridische argumenten tegen hegemonie in het volkenrecht van twee op het eerste zicht verschillende periodes in kaart te brengen. Enerzijds die van de achttiende-eeuwse irenische Frans-Britse tandem tijdens de “trente heureuses” (1713-1743) na de Vrede van Utrecht, anderzijds die van de Vijfde Republiek onder Generaal De Gaulle (1958-1969).
De thesis gaat uit van een theoretische visie op het internationaal recht als crux of nexus tussen (statische, retrospectieve) machtsverhoudingen en (dynamische, prospectieve) waarden. Hegemonisch en egalitair discours zijn bijgevolg meer dan een loutere toolkit om strategische belangen ad hoc te verkopen aan partners, maar weerspiegelen een legitimerende waardenstructuur die niet noodzakelijk afgeleid is van de te boek staande rechtsgeleerde traditie. Er bestaat geen tegenstelling tussen macht en waarden, zolang de onderzoeker als observator kiest voor een breed normatief spectrum en bereid is om hetzij systemisch-doctrinaire, hetzij nationale, dan wel anachronistische en retroprojecterende vooronderstellingen te laten varen.
Voortbouwend op hypotheses en theorieën uit verwante disciplines als de culturele vroegmoderne grondwetsgeschiedenis (Barbara Stollberg-Rilinger) of de antropologisch-sociologische veldentheorie (Pierre Bourdieu) wordt het recht tussen staten bekeken als een zaak van symbolische communicatie, waar toegeschreven, eerder dan uitgeoefende macht tot uiting komt in de beheersing van een normatief discours, dat de uitdrukking vormt van impliciet gevestigde handelingspatronen, die in hun navolging bewaakt worden door ervaren praktizijnen als poortwachters. De retorische oppositie tussen verticale en horizontale strategieën vormt op die manier geen loutere afleiding van een verschil in harde macht, maar de uiting van een aansluiten bij een andere conceptuele structuur.
Deels om methodologische redenen (de aanpak van “politieke” documenten in de diplomatieke correspondentie vereist andere vaardigheden dan die van rechtsgeleerde traktaten) impliceert deze visie een verruiming van de bronnenperimeter. Niet alleen “hard recht” als uitgegeven verdragen of de gecanoniseerde “zienswijzen van de meest bevoegde schrijvers der verschillende volken”, maar ook de beslotenheid van onderhandelingskamers of het tribunaal van de internationale opinie, waar telkens van juridische concepten doordrenkte argumenten worden aangevoerd, zijn authentieke vindplaatsen van de hierboven geschetste patronen. Zowel de omfloerste en van litteraire stijlfiguren doordrenkte achttiende-eeuwse correspondentie als de daverende persconferenties van de Gaulle worden op die manier ook voor juristen relevant.